Dominantie (2): De voorouders van onze hond

Christina Sondermann

In het het vorige deel hebben we gekeken naar de verwanten van onze huishond, de wolven. Dit was vooral omdat hun manier van leven en hun roedelstructuur vaak worden gebruikt als argument voor bepaalde opvattingen over het opvoeden van onze honden en de manier waarop wij met onze honden samenleven en omgaan. Kennis van de nieuwe waarnemingen bij wolven is belangrijk om te helpen begrijpen dat de dominantie- en roedeltheorieën achterhaald zijn. Het is echter weinig productief om uitsluitend naar de wolvenroedel te kijken en wolvengedrag als de enige basis te nemen voor de verklaring van het gedrag van onze honden.

Naar boven Naar benedenDe voorouders van onze hond

De Amerikaanse hondenwetenschappers en gedragsbiologen Raymond en Lorna Coppinger hebben in 2001 de resultaten van hun jarenlange onderzoekswerk gepubliceerd in het boek Dogs: a Startling New Understanding of Canine Origin, Behavior, and Evolution. Hieruit blijkt dat waarschijnlijk niet de wolvenroedel, maar de afvalhopen bij de eerste mensendorpen aan de wieg stonden van onze huishond.

Naar boven Naar benedenVan wolf tot hond: wat we tot nu toe aannamen

Er was eens een tijd dat er wolven, jakhalzen en coyotes bestonden, maar geen honden. En op zeker moment waren er honden, en deze waren anders dan wolven, jakhalzen en coyotes. Zo leven wolven in het wild, vermijden zij mensen en doden zij hun prooi. Honden daarentegen leven rondom woningen van mensen en laten zich door hen voeren. Daardoor zijn ze te temmen en te trainen. Dat is genetisch zo verankerd.

Er heeft dus een genetische verandering plaatsgevonden om van een wild dier een hond te maken. Tot nu toe gingen de meeste mensen ervan uit, dat dit gebeurde door zogeheten 'kunstmatige selectie'. Dat wil niets anders zeggen dan dat de vroege mens een wolvenwelp adopteerde, hem temde en trainde en hem met andere op dezelfde manier getemde wolven kruiste. En daaruit kwam de gedomesticeerde hond voort. De volgorde van de gebeurtenissen is bij deze denkwijze als volgt: (geleerde) temming > (geleerde) trainbaarheid > (genetische) domesticatie.

Naar boven Naar benedenWat is er mis met deze opvatting?

De Coppingers hebben op een begrijpelijke manier verklaard, waarom dat niet op deze manier kan zijn gebeurd.

  1. Een wolf is nauwelijks te temmen
    De ervaring met het opvoeden van wolvenwelpen heeft geleerd, dat wolven hun angst voor de mens weliswaar kunnen afleren, maar dat zij zich nooit als een hond zullen gedragen. Voor zover deze beperkte mate van temmen mogelijk is, moet daarin veel moeite worden gestoken. Zo moet de welp, voor hij op de leeftijd van 2 weken oud de ogen opent, worden weggehaald bij zijn roedel. Het organiseren hiervan valt niet mee. Er zijn goedgebouwde omheiningen nodig om te voorkomen dat de wolf wegloopt. Zelfs moderne wolfhybriden (kruisingen tussen wolven en honden) zijn moeilijk in de omgang en nauwelijks als huisdier te houden. Het is niet erg aannemelijk dat de vroege mens de grote investeringen in tijd en moeite die hiervoor nodig zijn, wilde en kon doen.
  2. Wolven zijn nauwelijks te trainen
    In een wolvenpark werd de wolven geleerd aan de lijn te lopen en zich van het ene naar het andere omheinde gebied te laten brengen. Veel meer dan dit kon men door middel van training niet bereiken. Een zeer duidelijke aanwijzing voor hoe moeizaam het is om wolven te trainen, is het feit dat er geen circusnummers bestaan waarin wolven optreden.
  3. Wolven zijn genetisch niet te domesticeren
    Zelfs als men erin slaagt individuele wolven enigszins te temmen en te trainen, verandert daarmee hun genetische aanleg nog niet. Geleerde tamheid en getrainde eigenschappen zijn niet erfelijk. Ook als je ervan uitgaat dat onze voorouders zagen dat er in iedere populatie wolven enkele exemplaren zijn die iets makkelijker te temmen zijn, was het nog nauwelijks mogelijk geweest om deze exemplaren met elkaar te kruisen.
    Het valt verder te betwijfelen dat de al op een vaste plaats gevestigde mens een grote populatie wolven in zijn nabije omgeving had en daarbij ook nog eens in staat was de tammere exemplaren daaruit te isoleren, zodat hij ermee kon fokken. Daar komt nog bij dat aangenomen wordt dat er 15.000 jaar geleden uitsluitend wolven waren, terwijl er in 8.000 voor Christus al diverse hondenrassen bestonden. Deze tijdsspanne is te kort om wolven door kunstmatige selectie te domesticeren.

Naar boven Naar benedenHoe ging het dan wel?

Raymond en Lorna Coppinger gaan ervan uit, dat de wolven EERST genetisch moesten veranderen, voordat zij überhaupt door ons mensen gedomesticeerd konden worden.

Na die genetische verandering hebben onze huishonden zich door zogeheten 'natuurlijke selectie' verder ontwikkeld. De dieren pasten zich vanzelf aan een nieuwe of veranderende ecologische niche aan – en die niche had in dit geval iets met ons mensen te maken.

Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn gegaan: op zeker moment ging de vroege mens zich op een bepaalde plek vestigen en stichtte hij dorpen. Daarmee schiep hij een nieuwe ecologische niche. Deze dorpen boden namelijk voedsel, veiligheid en goede voortplantingsmogelijkheden. Enkele wolven namen deze niche in en kregen toegang tot een nieuwe voedselbron: zij aten van de menselijke mestvaalten, zij leefden van etensresten en van latrines. De wolven die dit deden, moesten al een genetische aanleg hebben voor een, naar wolvenbegrippen, korte vluchtafstand. Degenen die genetisch een grotere vluchtafstand hadden, waren angstiger en liepen veel eerder weg dan hun soortgenoten met de kortere vluchtafstand. De van nature tammere wolven hadden betere voorplantingsmogelijkheden. Zij konden meer en langer eten van de menselijke vuilnisbelt en verbruikten hierbij ook nog eens minder energie. Deze energie konden zij vervolgens in hun voortplanting steken.

Naar boven Naar benedenHierdoor begon de wilde wolf, canis lupus, zich in twee populaties te splitsen. De ene populatie kon op de mestvaalt bij menselijke nederzettingen leven. De andere kon dit niet en bleef in de wilde natuur leven.

De hondachtigen die in de buurt van menselijke nederzettingen leefden, gingen er uiteindelijk meer en meer als honden uitzien. Zij hadden een kleiner lijf, een kleinere kop, een kleinere neus en kleinere hersenen dan wolven. Dit was een optimale aanpassing aan hun ecologische niche: zij hadden constant voer, maar in vergelijking met jagende wolven had hun voer een lage energetische waarde. Hun lichaam moest dat voer dan ook goed benutten. Een groot lichaam en grote hersenen hadden voor deze hondachtigen geen meerwaarde en betekenden dus energieverspilling.

Pas na deze genetische veranderingen ten opzichte van de wolf, werden deze hondachtigen tem- en trainbaar door mensen.

De Coppingers stellen dan ook dat minstens een deel van een bepaalde populatie wolven zichzelf moet hebben getemd. De volgorde van de gang van zaken is bij deze gedachtengang als volgt: domesticatie > van nature ontstane tamheid > van nature ontstane trainbaarheid.

Naar boven Naar benedenWaarom is het van belang of de hond door kunstmatige of door natuurlijke selectie is ontstaan?

Het kleine verschil tussen honden en wolven is ongeveer net zo groot als het verschil tussen mensen en apen. Het gedrag van honden vergelijken met dat van wolven, is volgens de Coppingers hetzelfde als wanneer wij menselijk gedrag zouden afleiden van het gedrag van apen. Weliswaar zijn wij mensen verwant aan apen, maar wij gedragen ons niet als apen en wij denken ook niet hetzelfde. En niemand zou op het idee komen om voortdurend apengedrag te gebruiken als verklaring voor menselijk gedrag.

Precies hetzelfde geldt voor de hond en de wolf. De wolf is niets anders dan een verre neef van de hond. Het gedrag en het uiterlijk van de wolf weerspiegelen zijn aanpassing aan de natuur, dat van de hond zijn aanpassing aan zijn gedomesticeerde leven. De twee verre neven zijn aangepast aan twee verschillende niches en zijn daarmee twee zeer verschillende dieren.

Dit onderscheid is daarom van belang, omdat veel mensen er niet alleen nog altijd van uitgaan dat de hond wolfachtige eigenschappen heeft, maar dat hij die ook nog eens in dezelfde mate heeft en dat hij precies zo denkt als een wolf. Wij weten nu: honden hebben geen wolvenhersenen – zij denken niet als wolven. Sterker nog: als wij mensen van onze honden wolfachtig gedrag verwachten en ons zelf als wolven (proberen te) gedragen, kan het gebeuren dat wij door onze honden gewoon niet begrepen worden en alleen maar voor verwarring zorgen!

Naar boven Naar benedenHonden zijn dus anders. Maar hoe dan?

Een wezenlijk verschil tussen honden en wolven is dat de voorouders van onze huishonden niet in roedels leefden. Het waren weliswaar sociale, maar tegelijkertijd ook halfsolitaire dieren!

De Coppingers hebben een hondenpopulatie op het Oost-Afrikaanse eiland Pemba geobserveerd. De honden die daar leven zijn van niemand en worden niet bijzonder gewaardeerd. Zij zijn er gewoon. De Coppingers gaan ervan uit, dat deze honden geen verwilderde kruisingen van rashonden zijn - die zijn er op Pemba ook nooit geweest – maar directe afstammelingen van de oorspronkelijke honden: de voorouders van onze huishond.

Net als de "dorpshonden" in vele landen over de hele wereld zijn de honden op Pemba feitelijk geen huisdieren. Zij leven weliswaar rondom de huizen, maar ze hebben geen naam, zij laten zich niet roepen of aaien, zij gaan mensen liever uit de weg en ze worden niet gevoerd. Zij voeden zich met het afval en de restjes rondom de woningen. Levende dieren eten zij in de regel niet. Zij verspillen geen energie aan het volgen en jagen van prooidieren. Eten vinden betekent voor hen, daar te zijn waar eten voorhanden is, en dat is vooral op de vuilnisbelten en mestvaalten. Met het "roofdier wolf" hebben zij weinig meer gemeen.

Terwijl de wolf bij wijze van overlevingsstrategie een roedel moet opbouwen om, met een bepaalde verdeling van taken, samen te kunnen jagen en welpen groot te kunnen brengen, is dat voor de dorpshonden helemaal niet nodig. Als sociale wezens zijn zij weliswaar in staat met andere individuen samen te leven, maar zij hebben geen sociale structuur nodig om afval te vinden. Als het op eten aankomt, zijn andere honden veeleer concurrenten. Het heeft voor dorpshonden geen voordelen om met andere honden samen te werken. Zij zoeken naar en wachten op eten – alleen! Als groep zal men alleen een moeder met haar kroost zien samenleven op één en dezelfde vuilnisbelt. Deze groepen omvatten zelden meer dan drie dieren. De aandacht van de dorpshonden is volledig op menselijke activiteiten gericht – zoals dat bij onze honden ook is.

 

Vorig deel van deze serie: Wat is er met dominantie? (1) en volgend deel: Wat betekenen deze bevindingen voor ons en onze honden? (3)


Oorspronkelijke titel: "Die Sache mit der Dominanz"
Op internet te lezen via www.spass-mit-hund.de. Klik achtereenvolgens op 'Mehr wissen' en 'Die Sache mit der Dominanz'.
Vertaald door Sandra Hurkmans

Meer links over rangorde, dominantie, enz. onder Meer info online op de pagina Links over gedrag.